Econoom David Rosenberg ziet geen gevaar in hoge olieprijs
(tijd) - De hoge olieprijzen dreigen een recessie te veroorzaken. De inflatie is bovendien verontrustend, net als het gigantische Amerikaanse handelstekort. 'Allemaal gezwets', zegt David Rosenberg. 'De olieprijzen hebben op hun eentje nooit naar een recessie geleid, de inflatievrees is overtrokken omdat mensen naar de verkeerde indicatoren kijken, en het Amerikaanse handelstekort is structureel maar ongevaarlijk.' De econoom van Merrill Lynch haalt in een adem nog twee misverstanden onderuit: 'Wall Street is allerminst goedkoop en de werkloosheid is wel degelijk een probleem.'
David Rosenberg is de hoofdeconoom van Merrill Lynch North America. In een eerder deze week gepubliceerd economisch commentaar haalt hij vakkundig vijf 'mythes' over de financiële markten van hun voetstuk, te beginnen met de meest prangende: energieprijzen veroorzaken recessies.
'Tot vorige week, toen de prijs van ruwe olie naar 50 dollar per vat leek te stijgen, vroegen de experts zich af of dat peil een recessie zou veroorzaken', stelt Rosenberg. 'Uiteraard is een hoge olieprijs ongunstig voor economische groei. Maar weet dat energie slechts 3,5 procent uitmaakt van de totale economische consumptie. We geven drie keer meer uit aan voeding en vier keer meer aan medische zorg.'
'Bovendien schatten we dat zowel de directe als de indirecte effecten van een prijsstijging van 10 dollar per vat ruwe olie de BBP-groei binnen een jaar met 0,5 procentpunt verlagen', vervolgt Rosenberg. 'Indien de olieprijs op het hoge niveau van vorige week blijft, dan betekent dat een stijging met 15 dollar per vat, hetgeen dus 0,8 procentpunt van de verwachte BBP-groei zou afknijpen. De groei zou dus eerder 3 dan de algemeen verwachte 4 procent bedragen. Als we die redenering volgen, dan zou pas een prijs van 80 dollar per vat tot een recessie kunnen leiden.' Rosenberg vult aan dat de oliegerelateerde recessies in het verleden niet veroorzaakt werden door de olieprijs alleen, maar door een gelijktijdige verstrakking van het monetair beleid. Hij besluit: 'De enige manier waarop een olieprijs van 50 dollar per vat tot een recessie kan leiden, is in combinatie met een renteverhoging door de Fed van 3 procentpunten op korte termijn, zoals in 1994.'
De tweede mythe luidt: het is de totale inflatie die telt, niet de kerninflatie die geen rekening houdt met voedings- en energieprijzen. Nu ligt de inflatie, inclusief voeding en energie, in de VS veel hoger dan de kerninflatie: 3 procent tegenover 1,8 procent. Rosenberg: 'Uiteraard zijn de prijzen van voeding en energie belangrijk, maar ze hebben pas een impact als ze doorgerekend worden in andere sectoren of als ze de inflatieverwachtingen beïnvloeden.'
Een derde mythe gaat over het Amerikaanse handelstekort, dat in juni tot een record van 55,8 miljard dollar steeg. 'Een ongeluk dat te gebeuren staat', vrezen economen over de hele wereld. Immers, de VS moeten die put zien te delgen door het aantrekken van buitenlandse kapitalen. Rosenberg vindt dat geen probleem: 'Vooral Japan koopt al jaren volop Amerikaans overheidspapier. Als men mij vraagt hoe lang dat nog zal duren, antwoord ik: 'Tot in het oneindige.' Japan zit met een structureel handelsoverschot en compenseert dat logischerwijs met een tekort op de kapitaalbalans. En de realiteit wil dat Japan het liefst buitenlands papier koopt op de grootste en meest liquide markt ter wereld: die van Amerikaanse overheidsobligaties.'
Mythe nummer vier: de maandelijkse enquête bij Amerikaanse gezinnen geeft de beste indicatie over de toestand van de Amerikaanse werkloosheid. Rosenberg is het daar niet mee eens: 'Die enquête is niet betrouwbaar, omdat de mensen vaak foute antwoorden geven en geen onderscheid maken tussen halftijdse en voltijdse banen. De werkgelegenheidscijfers op basis van de loonrollen bij duizenden bedrijven is beter. Maar die cijfers vallen tegen, terwijl de gezinsenquête meevalt. Daarom wordt veel te lichtzinnig gedaan over het Amerikaanse werkgelegenheidsprobleem.' Ter informatie: morgen worden beide cijfers voor augustus bekendgemaakt.
De laatste mythe is die van een aantrekkelijk beurspeil. 'De meeste beurswatchers vinden Wall Street relatief goedkoop', zegt de econoom. 'Dat is larie: de S&P500-index heeft een gemiddelde koers-winstverhouding (k/w) van 20,4. In naoorlogse periodes waarin de fase in de conjunctuurcyclus vergelijkbaar was, was de k/w gemiddeld 14,9.' Bij gelijke winsten moeten de koersen logischerwijs dus met bijna 40 procent zakken.
Pierre HUYLENBROECK
Meest gelezen
- 1 Lokale uitslag dreigt federale clash over vermogenstaks alleen maar feller te maken
- 2 Energiewaakhond waarschuwt voor overvloed aan zonnestroom
- 3 Fintechpionier Rob Heyvaert na miljardendeal: 'Ik ga niet zomaar wat geld gooien naar AI-projecten'
- 4 Nergens zoveel thuisblijvers als in Eeklo: ‘We hebben onszelf de duvel aangedaan, dat moeten we durven toegeven’
- 5 Budgetdochter Dacia overvleugelt moeder Renault voor het eerst