In juli keurde de regering-Di Rupo de volkslening goed. Het nieuwe spaarproduct zou vanaf 1 november bij de banken te verkrijgen zijn. Maar het ziet ernaar uit dat die lanceringsdatum wordt verschoven. Wellicht kan het gemeenschappelijke project van minister van Economie Johan Vande Lanotte (sp.a) en minister van Financiën Koen Geens (CD&V) ‘pas op 1 januari van start gaan’, is in regeringskringen te horen. De ministerraad moet zich nog buigen over een paar uitvoeringsbesluiten die door technische kwesties nog niet afgerond kunnen worden.
Zo is er nog geen definitieve lijst van projecten die in aanmerking komen voor financiering via de volkslening. Er was altijd al sprake van ziekenhuizen, rusthuizen en scholen. Maar onlangs gingen stemmen op om ook voetbalstadions minstens gedeeltelijk met steun van het nieuwe bankproduct uit de grond te stampen.
Een ander uitvoeringsbesluit gaat onder meer over verzekeringsmaatschappijen. Volgens het wetsontwerp kunnen alleen kredietinstellingen de volkslening aanbieden. Maar ook de verzekeraars zijn vragende partij. In hun speurtocht naar een hoger rendement zijn ze geïnteresseerd om een deel van de beheerde fondsen in langlopende projecten te investeren.
‘De federale regering bepaalde dat ook verzekeringsmaatschappijen op de proppen mogen komen met een vergelijkbaar product’, zegt René Dhondt, algemeen directeur bij Assuralia, de beroepsvereniging voor verzekeringsmaatschappijen. ‘Maar dat vereist een apart besluit met specifieke voorwaarden voor de verzekeringssector.’ Het ziet er dus naar uit dat de regering nu aan dat verzoek tegemoetkomt.
Met de volkslening wil de federale regering ervoor zorgen dat meer spaargeld doorstroomt naar de reële economie. Een volkslening moet een looptijd van minimum vijf jaar hebben. De spaarder is op de rente slechts 15 procent roerende voorheffing verschuldigd in plaats van 25 procent. De banken waarborgen de terugbetaling en het product.