(netto) – De FOD Economie publiceerde gisteren de armoedecijfers gebaseerd op de EU-SILC-enquête. Daaruit blijkt dat 14,7 procent van de bevolking een verhoogd risico op armoede loopt. Dat wil zeggen dat er in het gezin per hoofd niet meer dan 899 euro per maand beschikbaar is. Al wie onder die grens zit, is natuurlijk niet even arm. Mensen met een beschikbaar inkomen van meer dan 899 euro zijn daarom niet beschermd tegen financiële problemen.
Sommige omstandigheden vergroten het risico op armoede aanzienlijk. Wie werkloos is, heeft 7 keer meer kans om in de armoede verzeild te raken. Voor wie geen diploma heeft, wordt dat risico met 3 vermenigvuldigd. Nochtans blijven de Belgische cijfers dicht bij het Europees gemiddelde liggen en zijn er weinig verschuivingen in de monetaire indicatoren.
LEES OOK: Waar wonen de rijkste Belgen?
De EU-SILC-enquête van 2008 legt wel de nadruk op de duidelijke stijging van de subjectieve armoede. De subjectieve indicator volgde al enkele jaren een dalende tendens, maar steeg tussen 2007 en 2008 met 10 procent. Daardoor verkleint de kloof tussen mensen die niet arm zijn maar het moeilijk hebben om de eindjes aan elkaar te knopen en zij die met armoede bedreigd worden. De Belg kampt niet met een verslechtering van de levensomstandigheden, maar meent toch meer problemen te hebben om rond te komen.
Weespiegelt de subjectieve armoede de moeilijke levensomstandigheden?
Volgens Etienne De Callataÿ, Chief Economist bij Bank Degroof, toont de enquête vooral aan dat het moeilijk is om een variabele als armoede te meten. Maar hij wijst wel meteen op de complexiteit en de hoeveelheid van de berekeningsniveaus van de armoede. "Neem bijvoorbeeld het relatieve niveau. De lage inkomens worden er gedefinieerd in verhouding tot de hogere levensstandaard. In België is de armoedegrens vastgesteld op 60 procent van het mediaaninkomen. Wie minder dan 60 procent bezit, wordt dus als arm beschouwd.
Gezin of vrijgezel?
Maar er is wel een probleem met de equivalentieschaal. De statistici trachten het inkomen van een alleenstaande om te vormen naar dat van een persoon die in gezinsverband leeft. Maar een kroostrijk gezin heeft het uiteraard veel moeilijker om rond te komen met eenzelfde inkomen als dat van een vrijgezel. Er wordt ook geen rekening gehouden met verschillen in levensduurte. De levensduurte in Brussel is erg verschillend van die in Charleroi, al was het maar op het vlak van vastgoed. Verder worden ook de bijkomende uitgaven genegeerd en worden de noodzakelijke uitgaven vermengd met uitgaven die zuiver op het welzijn gericht zijn. De resultaten verschaffen ons eerder informatie over het aandeel personen dat ontberingen kent of meent te kennen. De koopkracht is beter geëvolueerd dan de perceptie van de koopkracht. Maar ook daar bestaat er geen manier om de maatschappelijke realiteit te objectiveren. De enquêtes beperken zich dus tot de vraag "Hoe voelt u zich?", want de subjectieve armoede is minstens even belangrijk als de monetaire armoede.”
Philippe Defeyt, econoom en Naamse OCMW-voorzitter, zegt dat steeds meer instellingen, onderzoeksgroepen, economen en NGO’s van mening zijn dat de monetaire indicator onvolmaakt en ontoereikend is. "De indicator is onvolmaakt omdat hij geen rekening houdt met de andere realiteiten. Heel wat bejaarden worden als arm beschouwd. Dat blijkt nog maar eens uit deze enquête. Nochtans hebben zij zelf niet de indruk arm te zijn. Ze wonen in hun eigen huis op het platteland en onderhouden hun moestuin. Zij hebben in het verleden harde tijden meegemaakt. Armoede heeft dus voor hen een andere betekenis. Anderzijds beschouwen sommige mensen die boven de armoedegrens leven, zich als arm omdat ze het moeilijk hebben om de huur of hun facturen te betalen. Een monetaire indicator is ook ontoereikend. Als men uitsluitend vergelijkt met de inkomensindicator, kan men de officiële cijfers niet confronteren met de werkelijke perceptie.”
Perceptie van armoede
Een eigendom bezitten, schuldenlast, de beroepsloopbaan zijn stuk voor stuk persoonlijke of contextuele factoren die de perceptie van armoede kunnen versterken. De stijging van de subjectieve indicator berust hier trouwens voornamelijk op de perceptie van mensen die niet als arm beschouwd worden, maar die het toch niet gemakkelijk hebben om rond te komen op het einde van de maand. In 2008 had 40 procent van de bevolking het moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen. In 2007 was dat slechts 27 procent. Hoewel zij volgens de monetaire criteria niet arm zijn, vinden zij dat dat wel het geval is.
LEES OOK: Bent u rijker dan de gemiddelde Belg?
Philippe Defeyt besluit: "De armoedekwestie is heel wat ingewikkelder dan men zou denken. De enquêtes maken geen onderscheid tussen mensen die per ongeluk een periode van armoede meemaken en zij die met alle mogelijke moeilijkheden geconfronteerd worden, zoals isolement, gezondheidsproblemen, verslaving en maatschappelijke uitsluiting. We moeten ons ervan bewust zijn dat een harde kern van de bevolking volledig ontredderd is en dat alle maatschappelijke knipperlichten op rood staan. Deze situatie vraagt om een verschillend en aangepast beleid. Alle studies van deze aard zijn interessant, maar we mogen ons niet beperken tot het analyseren van de monetaire indicator. Net zomin als we mogen beslissen om maandelijks honderden euro’s aan iedere arme te betalen in de hoop de armoede en de maatschappelijke uitsluiting zo op te lossen."