(netto) - Rentenieren is niet langer een voorrecht van de happy few, maar een noodzaak om ook na het bereiken van uw pensioenleeftijd op een aangename manier de dag door te komen. Gemakshalve praten we nog steeds over ‘het pensioen’, maar in werkelijkheid zullen we na het beëindigen van de actieve loopbaan beschikken over een lappendeken van inkomsten. Slechts een deel daarvan - in het geval van zelfstandigen een klein deel - wordt door de overheid gegarandeerd.
Voor het overige halen we die inkomsten misschien uit vastgoed, of andere interessante beleggingen die we zijn aangegaan. Maar ze zullen vooral afhangen van ons huidig spaargedrag. En dan hebben we het niet over het klassieke pensioensparen, dat Paul Van Eesbeeck, juridisch adviseur en vennoot bij adviesbureau Vereycken & Vereycken niet meer dan een extraatje noemt. “Het geeft een vals gevoel van zekerheid. Met een paar honderd euro die u tijdens uw loopbaan afdraagt, geraakt u niet ver. Wie echt iets van zijn rente wil zien, zal een bijkomend kapitaal moeten aanleggen.” Het is dat bijeengespaarde kapitaal dat u op uw 65ste zal dicteren hoeveel extra u krijgt bovenop de wettelijk gegarandeerde inkomsten.
1. De vroege beslissers (25 tot 30 jaar)
Wie zich voor zijn 30ste voorneemt om maandelijks een bedrag opzij te zetten voor zijn rentenierskapitaal, neemt een voorsprong die vooreerst alleen voordelen oplevert. Om vanaf uw 60ste tot uw 80ste van een rente van 1.000 euro per maand te genieten (een kapitaal van ongeveer 200.000 euro dat volledig wordt opgesoupeerd), moet u tussen 170 en 220 euro per maand sparen. Dat bedrag lijkt alleen laag. Aan een gemiddelde inflatie van 2 procent is over 40 jaar bijna het dubbele nodig om aan de huidige waarde van die 1.000 euro te komen. Bovendien zal een gezonde 60-jarige tegen die tijd veel meer dan 40 procent kans hebben om de gezegende leeftijd van 90 te bereiken. En dus moet hij mikken op een kapitaal dat bijna de helft hoger ligt.
2. De jongeren die denken aan hun pensioen (30 tot 35 jaar)
Met maandelijkse bijdragen tussen 220 en 290 euro zit deze groep nog altijd relatief goed. Alleen hebben deze zelfbewuste jongeren net zoals de eerste leeftijdscategorie af te rekenen met de onbekende uitwerking van zowel inflatie als de stijging van de leeftijdsverwachting.
3. De rijpe beslissers (35 tot 40 jaar)
Rond de 40 lijkt het pensioen plotseling heel erg dichtbij. Niet verwonderlijk dat de meerderheid van de nieuwe renteniers op dat moment de beslissing neemt om een pensioenkapitaal aan te leggen. Het moment kan eigenlijk nauwelijks beter. De spaarbijdragen mogen dan al hoger liggen (tussen 290 en 390 euro voor een kapitaal van 200.000 euro), meestal is dat ook het geval voor uw salaris. De inflatie op 20 jaar berekenen lijkt een stuk minder op gokwerk. En met 40 kan men al zinnige uitspraken doen over zijn levensverwachting.
4. De nog rijpere beslissers (40 tot 45 jaar)
Dezelfde goede redenen gelden hier als bij de vorige leeftijdscategorie. Alleen dreigt het sparen (tot 550 euro per maand) een erg grote hap uit het budget te nemen. Wie twijfelt, kan nog steeds troost vinden in het devies ‘beter laat dan nooit’.
5. De late beslissers (45 tot 50 jaar)
Wie nu nog tegen zijn 60ste aan een kapitaal van 200.000 euro wil geraken, zal maandelijks tussen 814 en 1.358 euro moeten ophoesten. Voordeel: het probleem van de inflatie is er nauwelijks en de statistieken van de levensverwachting worden steeds betrouwbaarder. Maar dat is dan ook meteen het enige.