opinie

Hof van Cassatie tast eigen legitimiteit aan in fiscale zaken

Professor fiscaal recht KU Leuven

De jongste jaren komt het Hof van Cassatie regelmatig en zonder motivering terug op zijn eerdere rechtspraak in fiscale zaken en doen de Nederlandstalige en Franstalige kamers tegenstrijdige uitspraken over dezelfde kwesties. Dat tast de legitimiteit van het Hof aan. Onze rechtsstaat verdient beter.

Het Hof van Cassatie is ons hoogste rechtscollege en belast met de uitlegging van het Belgische recht en in die hoedanigheid verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het recht, het bewaken van de eenheid van het recht en het waarborgen van de rechtszekerheid.

Volgens het Hof voor de Rechten van de Mens moeten de hoogste rechtscolleges die hun rechtspraak omkeren dat duidelijk zeggen en motiveren.

Dat het Hof terugkomt op zijn rechtspraak, is op zich niet verkeerd. Er kunnen gegronde redenen zijn om dat te doen. Het Hof kan zich vergist hebben of tot nieuwe inzichten komen. Het is mogelijk dat lagere rechtbanken de cassatierechtspraak niet volgen of dat die rechtspraak niet langer is aangepast aan de gewijzigde maatschappelijke context. Het valt echter te betwijfelen of de ommekeer in de fiscale rechtspraak gelegitimeerd was.

De essentie
  • De auteur
    Luc De Broe is professor fiscaal recht aan de KU Leuven.
  • De kwestie
    Het Hof van Cassatie komt regelmatig en zonder motivering terug op zijn eerdere rechtspraak in fiscale zaken en de Nederlandstalige en Franstalige kamers doen tegenstrijdige uitspraken over dezelfde kwesties.
  • De conclusie
    Die handelwijze tast de legitimiteit van het Hof aan. Onze rechtsstaat verdient beter.

In 2015 oordeelde het hof dat een vennootschap kosten mocht aftrekken voor investeringen die geen verband hielden met haar eigenlijke activiteiten. Terecht kwam het Hof terug op zijn eerdere rechtspraak, want die was voor kritiek vatbaar en gaf aanleiding tot veel geschillen. Maar gerechtelijke vrede werd er niet mee bereikt. De nieuwe rechtspraak werd in de niet-fiscale pers op kritiek onthaald en als een cadeau aan de rijken gepercipieerd. Inderdaad, vennootschappen van vrijeberoepers, managers... konden voortaan ongeremd tweede verblijven afschrijven en zo de belasting op hun beroepswinst drukken. Gevolg: Cassatie moest in een nieuwe reeks arresten op zoek naar andere gronden om die fiscale planning te stoppen.

Zelfde inkomen

In 2004 oordeelde het Hof dat het verdrag tussen België en Frankrijk niet toestaat dat België een inwoner belast op winsten van zijn Franse vastgoedvennootschap die Frankrijk eerder al op zijn naam had belast. In 2017 kwam het Hof op die uitspraak terug en liet het toe dat een Belgische inwoner zowel in België als in Frankrijk op hetzelfde inkomen wordt belast, wat indruist tegen het doel van het verdrag.

En heel recent oordeelde het Hof dat wanneer de fiscus de verlengde aanslagtermijn voor fraude toepast, hij alleen inkomsten kan belasten die op frauduleuze wijze voor de fiscus verborgen zijn gehouden en niet andere inkomsten die bij een eerdere controle niet waren opgemerkt. Het Hof kwam daarmee terug op een 20 jaar oude andersluidende rechtspraak. Het nieuwe arrest is goed nieuws voor fraudeurs, maar staat haaks op de maatschappelijk-juridische context waarin belastingontwijking en fraude hard worden aangepakt. Het is zeer de vraag of lagere rechtbanken dat arrest volgen.

Het Hof kwijt zich niet van zijn grondwettelijke taak om de eenheid te garanderen in de interpretatie van de fiscale wetgeving.

Het is problematisch dat de arresten van het Hof kort en apodictisch (onweerlegbaar, red.) zijn. In slechts twee van de bovenvermelde arresten zegt het Hof uitdrukkelijk dat het zijn rechtspraak omkeert. In geen enkel geval legt het uit waarom. Dat komt de rechtszekerheid en de gerechtelijke vrede niet ten goede. Volgens het Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg moeten de hoogste rechtscolleges die hun rechtspraak omkeren dat duidelijk zeggen en motiveren.

Bovendien zijn cassatiearresten declaratief: de nieuwe interpretatie wordt geacht altijd in de wet te hebben gelegen. Ze treft dus ook niet-betrokken partijen die hun handelen gestoeld hebben op de verlaten interpretatie. Als die nieuwe interpretatie de toestand van de belastingplichtige verslechtert, lijdt dat tot een vertrouwensbreuk met de rechtzoekende. Het Hof zou in zo’n geval het effect van zijn arrest moeten beperken tot de toekomst.

Nederlandstaligen en Franstaligen werken blijkbaar elk apart, communiceren weinig of niet met elkaar en houden schijnbaar niet eens rekening met elkaars rechtspraak.

Nog verontrustender zijn de vele recente arresten waarbij de Nederlandstalige en Franstalige kamers van het Hof over dezelfde kwestie tegenstrijdige uitspraken doen. Of kosten in verband met de aankoop van handelsgoederen aftrekbaar zijn, Zuid-Koreaanse interesten in aanmerking komen voor een belastingkrediet in België, een rechter btw-boetes kan verminderen als vooraf geen administratieve procedure is doorlopen...

Nochtans worden de inkomstenbelastingen en de btw gevestigd op grond van federale wetgeving die gelijkelijk geldt in heel België. Het Hof kwijt zich daardoor niet van zijn grondwettelijke taak om de eenheid te garanderen in de interpretatie van de fiscale wetgeving. Opnieuw komt zijn rechtspraak op gespannen voet te staan met die van het Hof voor de Rechten van de Mens.

Het levert geen fraai beeld op van de interne werking van het Hof. Nederlandstaligen en Franstaligen werken blijkbaar elk apart, communiceren weinig of niet met elkaar en houden schijnbaar niet eens rekening met elkaars rechtspraak. De kamers van het Hof zouden, zoals in ons Grondwettelijk Hof, samengesteld moeten zijn uit magistraten van beide taalrollen. En gelet op het groeiend aantal fiscale zaken en de complexiteit ervan moeten voldoende magistraten en referendarissen over een grondige en actuele fiscale kennis beschikken.

Lees verder
Gesponsorde inhoud