We moeten besparingsdrift meer vrezen dan inflatie
Toenemende inflatie deze zomer is een teken van herstel, een bewijs dat het coronabeleid werkt. Te snel dat beleid terugschroeven fnuikt het prille herstel.
Het zijn uitzonderlijke tijden voor onze overheidsfinanciën. De eurolanden boekten samen een tekort van bijna 7 procent van het bruto binnenlands product (bbp) in 2020 (in 2019 was dat 0,5%), wat de overheidsschuld deed toenemen tot 90 procent. Dat is nog klein bier vergeleken met de VS, waar dit jaar een deficit van 14 procent van het bbp gaapt (komende van 4,6%) en de schuld aandikt tot 129 procent.
De prijs van het coronavangnet is enorm, en zal ook in 2021 aanzienlijk zijn. Hoewel de baten de kosten ruimschoots overtreffen, begint met het afnemen van de coronavrees de angst voor verborgen kosten toe te nemen: die van de stijgende prijzen of de inflatie.
De stuurlui hebben op z’n minst geleerd uit de fouten van 2010. Door te snel te besparen loop je vast op een zandbank.
Het is waar dat het vangnet, waarmee duizenden bedrijven en honderdduizenden jobs zijn gered, vooral gefinancierd is met de spreekwoordelijke geldpers. Financiële markten tekenden gretig in op obligaties van bedrijven en overheden, net omdat ze wisten dat centrale banken die in tweede instantie van hen zouden overkopen. Als dat geld daarna in omloop komt, wat geen zekerheid is, kan dat de koopkracht van een munt uithollen met stijgende prijzen tot gevolg.
In de eurozone wordt de inflatie (jaar op jaar) verwacht te pieken op 2,6 procent in het vierde kwartaal. Eind mei stond diezelfde teller voor de VS zelfs op 5 procent. Genoeg munitie voor budgettaire ‘haviken’ om het genereuze beleid van centrale banken op de korrel te nemen. Maar is er echt reden tot paniek?
Voorlopig zeker niet. Op korte termijn valt een inflatieopstoot zelfs toe te juichen, want prijsstijgingen volgen ook uit een toenemende vraag naar goederen en diensten, zeker als het aanbod niet meteen kan volgen. In zo'n situatie bevinden we ons vandaag: het diepe dal ligt achter ons dankzij de uitrol van de vaccins, de economie trekt aan, maar bedrijven kunnen niet altijd even snel productielijnen weer opstarten of de aanvoer van ruwe materialen garanderen. Dat proces lag een jaar stil, wat meteen de negatieve inflatie eind 2020 verklaart.
Eenmalige investeringen
Dat de prijzen stijgen, is net een teken dat de machine weer op gang komt. Zodra de onderdelen gesmeerd zijn, verdwijnt de kwestie vanzelf. Zo voorspelt de ECB een prijsstijging van 1,5 procent in de eurozone voor 2022 en 2023, ruimschoots onder de 2 procent die ze nastreeft. De inflatieopflakkering deze zomer zal dus tijdelijk zijn, en een teken dat we onze economie hebben gered. Maar wat met de middellange termijn?
Op middellange termijn is de uitdaging om de geldpers te vertragen en interestvoeten te verhogen in een tempo dat de groei niet fnuikt, maar ook de inflatie niet naar gevaarlijke hoogtes jaagt.
Als de coronacrisis en de manier waarop we ze hebben aangepakt ons één ding leerde, is het dat het geld niet op was voor eenmalige investeringen. Na de financiële crisis van 2008 was dat nochtans het argument. Niemand zou overheden die oeverloos diep in de schulden zitten nog willen financieren. Besparen was de voorgeschreven uitweg, met een gefnuikt herstel in 2012 tot gevolg.
Maar een overheid is geen gezin, en heeft een onbeperkte toegang tot haar eigen munt, zeker als het gaat om sterke economieën zoals die van de VS, de EU, het VK of Japan. Als je dan investeert in zaken die de economische groei verhogen of behouden, komt dat tegen de huidige lage interestvoeten neer op nettowinst.
Willem Sas is professor publieke economie aan de Universiteit van Stirling en verbonden aan de KU Leuven.
De kwestie
De inflatievrees groeit. Maar toenemende inflatie deze zomer is een teken van herstel, een bewijs dat het coronabeleid werkt.
Het voorstel
Schroef het coronabeleid niet te snel terug. Dat zou het prille herstel fnuiken.
Dat we in crisistijden productieve investeringen en vangnetten kunnen financieren met de geldpers is ondertussen duidelijk. Dat wordt veel moeilijker als het gaat om terugkerende uitgaven. Wat als we de geldpers gebruiken voor het opvangen van de vergrijzing? Dan kom je uiteindelijk toch uit op de echte budgetbeperking van de overheid: (hyper)inflatie. Daar ligt op middellange termijn de uitdaging: de geldpers vertragen en interestvoeten verhogen in een tempo dat de groei niet fnuikt, maar ook de inflatie niet naar gevaarlijke hoogtes jaagt of zeepbellen creëert in activamarkten. Centrale banken schuiven 2022/2023 nu naar voren als het beginjaar voor dat stapsgewijze proces, iets vroeger dan verwacht.
Het zal altijd schipperen zijn op basis van de jongste groeiprojecties en inflatieverwachtingen, maar de stuurlui hebben op z’n minst geleerd uit de fouten van 2010. Door te snel te besparen loop je vast op een zandbank.
Willem Sas
Professor publieke economie aan de Universiteit van Stirling en verbonden aan de KU Leuven.