Coöperaties hebben nood aan een nieuwe regelgeving.
Een nieuwe coherente wetgeving voor coöperatieve vennootschappen zou hen voorgoed onderscheiden van de naamloze vennootschappen.
Door Peter Bosmans
In zijn artikel over coöperaties slaat Stefaan Michielsen spijkers met koppen (‘Aandeelhouder zijn zonder risico te lopen? Het kan!’, De Tijd, 26 april). Maar af en toe slaat hij er ook naast. Maakt hij moedwillig een denkfout door te stellen dat het feit dat coöperaties onderworpen zijn aan de wetten van de markt hen niet per definitie ‘beter’ of ‘minder kapitalistisch zou maken’, zelfs niet indien ze het keurmerk van de Nationale Raad voor de Coöperatie dragen?
Coöperaties zijn actief in de meest uiteenlopende sectoren: verzekeringen, hernieuwbare energie, landbouw… Coöperaties zijn ondernemingen die evengoed als kapitaalvennootschappen onderworpen zijn aan marktregels. En zo hoort het ook.
Toch is een coöperatie geen onderneming zoals alle andere. De verschillen? De bijzondere relatie met haar vennoten, haar winstbeleid, haar democratische beheerstructuur en de uitgedragen waarden.
Coöperaties die dergelijke principes statutair verankeren kunnen een erkenning krijgen van de Nationale Raad voor de Coöperatie. Merkwaardig genoeg citeert Michielsen enkel de fiscale voordelen. De belegger die zoekt naar het zoveelste fiscale snoepje moeten we evenwel teleurstellen. Het gaat slechts om één - en dan nog een zeer beperkt - voordeel: een belastingvrijstelling van maximaal 190 euro voor de dividenden voor vennoten die natuurlijke personen zijn.
Heel los zand
Mogen we van een senior writer niet verwachten dat hij niet alleen de (beperkte) voordelen citeert maar ook de erkenningsvoorwaarden? Is dat omdat anders zijn stelling dat (erkende) coöperaties ‘niet minder kapitalistisch zijn dan naamloze vennootschappen’ op heel los zand zou komen te staan?
Om erkend te worden moet een coöperatieve vennootschap een aantal fundamentele bepalingen in haar statuten opnemen. Onder andere het principe van het democratisch stemrecht op de algemene vergadering en het beperken van dividenden tot netto 6 procent.
Dat is een fundamenteel verschil met de naamloze vennootschap, waar de zeggenschap recht evenredig is met het aantal aandelen en waar het streven naar een zo hoog mogelijk dividend op korte termijn vaak de enige drijfveer is van de aandeelhouders, en dus de motor van het handelen van de onderneming.
Toegegeven, we begrijpen dat het voor een journalist, laat staan het grote publiek, niet altijd even gemakkelijk is om door het bos de bomen te zien.
Vandaag worden we geconfronteerd met een van oorsprong (1873) zeer liberale vennootschapswetgeving die enkel stipuleert dat een coöperatieve vennootschap een ondernemingsvorm is met een veranderlijk aantal vennoten met veranderlijke inbrengen. Daarnaast laat ze omwille van een groot aantal regels van aanvullend recht een zeer grote souplesse toe om de statuten vrij in te vullen. Dat leidt vaak tot coöperatieve vennootschappen die enkel om die reden voor dit statuut opteren. Uiteraard heeft het hoge aantal banale coöperatieve vennootschappen een negatieve impact op het imago van waardegedreven coöperatieve vennootschappen en op de hele coöperatieve beweging.
Om die reden werd in 1955 de eerder vernoemde Nationale Raad voor de Coöperatie in het leven geroepen.
Maar ook die regelgeving veroorzaakt hoofdbrekens. Dat is een gevolg van het feit dat ze geënt is op de context van de coöperaties na de Tweede Wereldoorlog, een toestand die ondertussen fundamenteel gewijzigd is. Maar evengoed omdat de verschillende wetgevingen (sociaalzekerheidsrecht, fiscaliteit, vennootschapsrecht…) waarop de voordelen van een erkenning stoelen de jongste vijftig jaar grondig veranderd zijn en dus voor interpretatie vatbaar zijn.
Je kan je de vraag stellen of we na 150 jaar van wetswijzigingen en varianten (de erkende coöperatie en bovendien ook de Vennootschap met Sociaal Oogmerk) het Wetboek van Vennootschappen niet grondig moeten wijzigen om een coherent en transparant wettelijk kader te creëren. Zo kunnen coöperatieve vennootschappen zich voorgoed onderscheiden van de andere vennootschapsvormen, en dan vooral van de nv en de bvba.
En dan heb ik het hier wel degelijk over één globaal wettelijk kader dat fundamentele coöperatieve principes (democratisch beheer, beperkte kapitaalvergoeding, solidariteit,…) duurzaam verankert.
Geen spaarproduct
Febecoop formuleert de vraag duidelijk in haar verkiezingsmemorandum. Wat onze toekomstige beleidsmakers er daarentegen niet in terugvinden, is een pleidooi om coöperatieve aandelen niet langer als risicokapitaal maar als een spaarproduct te kwalificeren. Integendeel. Op dit punt zijn wij het roerend eens met Michielsen. Wat de drijfveren van de overheid of de privé-investeerders ook geweest mogen zijn, ook wij kijken met lede ogen naar constructies die risicokapitaal bij ontij haast miraculeus omzetten in een gewaarborgd spaarproduct.
Dat is voor de coöperaties een zwaar vergiftigd geschenk. Want als coöperatief kapitaal niet langer beschouwd wordt als eigen vermogen maar als vreemd vermogen op lange termijn, doet dat de solvabiliteitsratio’s in een klap kelderen. We willen dat de overheid, onze kredietverschaffers en onze leveranciersonze coöperaties blijven vertrouwen. Alle coöperaties zijn immers ondernemingen, ook al zijn coöperaties dan niet zoals andere ondernemingen.
Peter Bosmans is directeur van Febecoop, dat het coöperatief model op regionaal, federaal en internationaal vlak verdedigt
Meest gelezen
- 1 Conner Rousseau stopt als Vlaams Parlementslid
- 2 Economen Koen De Leus en Philippe Gijsels: ‘De wereld staat op een kantelpunt’
- 3 Google lanceert Gemini: moet ChatGPT van OpenAI naar de kroon steken
- 4 Schatkist geeft in 2024 opnieuw eenjarige staatsbon uit
- 5 ECB-topvrouw stuurt rente naar laagste peil sinds maart