Groei productiviteit vitale vitamine tegen vergrijzingspijn
Als de productiviteitsgroei blijft slabakken, is geen enkel scenario van de Vergrijzingscommissie voor de bijkomende kosten van de vergrijzing realistisch.
Door Edwin De Boeck, hoofdeconoom KBC
In haar jongste jaarverslag raamt de Vergrijzingscommissie de bijkomende kosten van de vergrijzing voor de overheid tegen 2060 op 4,2 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Dat is een ‘best mogelijke’ raming, gebaseerd op een referentiescenario dat volgens de commissie het meest waarschijnlijk wordt geacht. Een belangrijke veronderstelling daarbij is de productiviteitsgroei. Die bedraagt in dat scenario tot 2060 gemiddeld 1,5 procent per jaar.
De uitkomst van de raming is zeer gevoelig voor die hypothese. Meer of minder productiviteitsgroei betekent immers dat op termijn meer of minder belastingen en sociale bijdragen beschikbaar zijn om de oplopende vergrijzingsuitgaven te financieren. De Vergrijzingsommissie becijfert zelf twee alternatieve scenario’s waarin de jaarlijkse productiviteitsgroei respectievelijk 0,25 procentpunt hoger of lager uitvalt dan in het referentiescenario. De extra vergrijzingsfactuur bedraagt dan tegen 2060 niet 4,2 procent van het bbp, maar respectievelijk 3 procent of 5,7 procent. Kortom, bij de raming van de vergrijzingskosten scheelt de productiviteitshypothese meer dan een slok op de borrel.
De helft
Maar wat is in dat opzicht een realistische hypothese? Als we productiviteit simpelweg meten als het reële bbp gedeeld door het aantal werkenden, dan was er in België sinds 2007 helemaal geen productiviteitsgroei. Uiteraard speelde het negatieve effect van de crisis daarbij een rol, maar zelfs als we twintig jaar terugblikken, bedroeg de productiviteitsgroei volgens die maatstaf nauwelijks meer dan 0,75 procent per jaar. Dat is amper de helft van de hypothese in het referentiescenario van de Commissie. Als die trend in de komende jaren niet omkeert, lijkt dus zelfs het alternatieve scenario met zwakkere productiviteitsgroei van de commissie te hoog gegrepen.
Meer doorgedreven hervormingen van het pensioenstelsel en de gezondheidszorg blijven onmisbaar om de vergrijzingsfactuur onder controle te houden, maar zijn ondoelmatig als ze niet tegelijk geflankeerd worden door maatregelen ter bevordering van de productiviteitsgroei. Dat vergt de omschakeling naar een economisch beleid dat meer aandacht heeft voor de ontwikkeling van de aanbodkant van de economie op lange termijn dan voor de ondersteuning van de vraag op korte termijn.
Het betekent bijvoorbeeld dat ondernemerschap niet wordt ontmoedigd door relatief zware en instabiele overheidsregulering en fiscaliteit, dat de concurrentiehandicaps inzake loon- en energiekosten eindelijk worden bijgestuurd, dat het onderwijs beter wordt afgestemd op de bedrijfsnoden, dat de jobkansen voor laaggeschoolden buiten de gesubsidieerde sector worden vergroot en dat de productiviteit meer wordt ondersteund door ‘slimme’ overheidsinvesteringen…
Ik weet het, zo geformuleerd klinken die beleidsingrediënten sloganesk en weinig precies. Toch typeren ze een beleidswending die onvermijdelijk is als we de herverdelingsproblemen veroorzaakt door de vergrijzing in de komende jaren daadwerkelijk willen verzachten.