Advertentie

Sanering overheidsfinanciën onder Martens nog steeds internationaal voorbeeld

De regeringen-Martens legden met een ommekeer in de overheidsfinanciën de basis voor de schuldafbouw onder Dehaene. Later werden de budgettaire buffers door Paars opgesoupeerd.

Toen Wilfried Martens tussen 1979 en 1992 het land regeerde, was ik nog niet echt bezig met economie. Ik startte mijn universitaire studies economie pas in 1993. Het beeld dat toen van de jaren 80 opgehangen werd, was er een van een economie in verval, van crisis en vooral van ontsporende overheidsfinanciën. Premier Martens had het land achtergelaten met een historisch hoge overheidsschuld. Die bedroeg eind jaren 70 nog zo’n 70 procent van het bbp, maar was tegen 1993 opgelopen tot bijna 138 procent, een erfenis waar we nu nog altijd in zekere mate van ‘genieten’.

Toch haalde niet premier Martens de Belgische overheidsfinanciën onderuit. Integendeel, de regeringen-Martens zorgden net voor de spectaculaire ommekeer.

Advertentie

Wilfried Martens werd premier op zowat het slechtst mogelijke moment. Eind jaren 70 werden de westerse economieën hard geraakt door de olieschokken, en de toen overheersende beleidsideeën boden daarvoor de verkeerde oplossingen. De beleidsreactie was gericht op het beschermen van de koopkracht met loonindexering en overheidsuitgaven. De resultaten daarvan waren desastreus: de concurrentiepositie van de Belgische exporteurs ging eraan en de overheidsfinanciën ontploften.

Loonkosten

De legendarische uitspraak van toenmalig minister van begroting Guy Mathot, ‘de overheidsschuld is er vanzelf gekomen en zal vanzelf ook weer verdwijnen’, illustreert de onvoorstelbaar foute inschatting van de economische realiteit. Het begrotingstekort steeg tot een onwaarschijnlijke 16 procent van het bbp in 1981, de economie groeide drie jaar lang niet en de werkgelegenheid kromp met 5 procent.

Tegen deze dramatische achtergrond greep de regering vanaf 1982 naar de zware middelen: de devaluatie van de Belgische frank, begeleidende maatregelen om de loonkosten onder controle te houden en een begin van sanering van de overheidsfinanciën. De volgende regeringen-Martens bleven de klemtoon leggen op competitiviteit en besparingen, met wisselend succes.

Loonindexering

Loonkosten werden erkend als een cruciaal element voor onze economie, maar de regering slaagde er niet in de loonvorming structureel op de rails te krijgen. De wet ter vrijwaring van het concurrentievermogen uit 1989, die de loonvorming moest afstemmen op de handelspartners, ging niet ver genoeg. Bovendien durfde de regering het niet aan om een einde te maken aan de automatische loonindexering, iets wat onze concurrentiepositie vandaag nog altijd parten speelt.

Advertentie

De grote krachttoer van de Martens-regeringen kwam er op het vlak van de overheidsfinanciën. Met opeenvolgende besparingsronden slaagde de regering erin om het primaire begrotingssaldo (dat is, zonder de rentelasten) om te turnen van een tekort van nog 7,6 procent van het bbp in 1981 naar een overschot van 5 procent in 1990. De primaire uitgaven werden toen teruggedrongen van meer dan 45 procent van het bbp naar 38 procent (vandaag is dat trouwens 48 procent).

Tot op vandaag is die spectaculaire ommekeer ook in internationale context een voorbeeld van hoe een saneringsoperatie mogelijk is. En daar werd de basis gelegd voor de schuldafbouw die door de regeringen-Dehaene gerealiseerd werd.

Premier Martens zag de overheidsschuld ontploffen door een tegenvallende conjunctuur en foute beleidsreacties, maar zette die situatie recht en effende zo het Belgische pad naar de euro. Helaas bleek die euro later voor Paars het alibi om de moeizaam opgebouwde budgettaire buffers op te souperen. Maar onder Martens werden de Belgische overheidsfinanciën gered.

Advertentie
Gesponsorde inhoud