Overheidsinvesteringen zijn geen wondermiddel
‘De overheid moet meer investeren.’ Dat is een vaak gesuggereerde oplossing voor de Europese groeimalaise. De redenering gaat als volgt: laat de overheid investeren en dan komt de economische groei vanzelf terug. Investeringen zorgen niet alleen voor een onmiddellijke impuls voor de economische activiteit, ze drijven ook het toekomstige groeipotentieel van de economie op. Bovendien investeren bedrijven en gezinnen vandaag te weinig en dus kan de overheid maar best wat meer investeren in plaats van de private sector. Ten slotte kan diezelfde overheid zich vandaag bijna gratis financieren. Waarop wachten we nog?
Door Peter De Keyzer
Hoewel de meeste analisten en beleidsmakers het erover eens zijn dat meer kwaliteitsvolle overheidsinvesteringen zeker geen kwaad kunnen, zijn er toch belangrijke redenen om niet zomaar alle heil te verwachten van hogere overheidsinvesteringen. Daniel Gros van het Center for European Policy Studies zet drie grote kanttekeningen bij de ‘overheidsinvesteringen als mirakeloplossing’ voor de Europese groei.
In de eerste plaats lijkt de potentiële groei van de eurozone structureel lager dan voor de crisis. Dat is uiteraard niet van de ene op de andere dag gekomen. De krimp van de Europese arbeidsbevolking en de steeds lagere groei van de arbeidsproductiviteit zorgen ervoor dat de potentiële groei in de eurozone vandaag veel lager ligt dan tien of vijftien jaar geleden. Wij zelf schatten de Europese jaarlijkse potentiële economische groei onder 1 procent. In de VS ligt de potentiële groei een eind boven 2 procent. Ook de strengere regulering van de financiële sector - hoewel zeker gerechtvaardigd - verklaart mee de lagere potentiële groei. Financiële instellingen nemen nu minder risico’s dan voor de crisis en beperken op die manier de potentiële groei. Een lagere potentiële groei betekent dat bedrijven nu minder willen investeren dan voor de crisis.
De ruime beschikbaarheid van goedkoop krediet heeft aanleiding gegeven tot een investeringszeepbel.
Ten tweede is het maar de vraag of de investeringsgroei van voor de crisis ooit nog terug zal komen. Voor de crisis werd allicht te veel geïnvesteerd in sommige landen en sectoren. De ruime beschikbaarheid van goedkoop krediet gaf aanleiding tot een investeringszeepbel. Denken we maar aan Spanje, Ierland of Griekenland. Er is in die landen te veel geïnvesteerd. Veel van hen zijn vandaag nog volop bezig om de excessen uit het verleden uit te zweten of af te betalen. Het is niet omdat de overheid die investeringen zou ‘overnemen’ of zou gaan investeren ‘in de plaats van ondernemingen of consumenten’ dat dat een goed idee zou zijn.
Ten derde is het niet zo alsof overheidsinvesteringen altijd een garantie zijn voor meer groei. Kwalitatieve infrastructuurinvesteringen kunnen het groeipotentieel van de economie zeker opkrikken - zeker als ze een positief rendement hebben op langere termijn. Volgens cijfers van het IMF kunnen infrastructuurinvesteringen op die manier zelfs de overheidsschuld doen dalen - precies omdat hun jaarlijkse financieringskosten lager zijn dan hun jaarlijkse opbrengst in termen van potentiële groei. Er is echter één grote adder onder het gras.’ De stelling dat overheidsinvesteringen in infrastructuur altijd en overal positief zijn, gaat niet op. Het geldt alleen voor landen met een ‘hoge efficiëntie’. Landen zoals Frankrijk, Duitsland of de VS. Voor landen met een ‘lage efficiëntie’ - lees: landen als Italië of Griekenland - geldt net het omgekeerde: meer overheidsinvesteringen in infrastructuur drijven bij hen de overheidsschuld structureel op en leveren zelfs een negatieve bijdrage tot de economie. Investeringen daar blijken vaak een verspilling van geld. Of met andere woorden: bestuurlijk sterke landen hebben het meeste baat bij overheidsinvesteringen in infrastructuur. Bestuurlijk zwakke landen hebben het meeste baat bij... een beter bestuur.
Peter De Keyzer is chief economist van BNP Paribas Fortis