Renderend onderwijs
De Tijd vroeg zich gisteren - terecht - af wat nog de waarde is van een (tweede) diploma. Steeds meer studenten proberen op de arbeidsmarkt het verschil te maken met een extra diploma, een master dan nog wel. Een dure oplossing die er vaak geen is, want de waarde van een tweede diploma is beperkt.
Door Caroline Ven, gedelegeerd bestuurder van het Ondernemersplatform VKW
Ook het eerste diploma is weliswaar een belangrijk entreeticket, maar in de tweede en de derde sollicitatieronde spelen veeleer persoonlijkheidskenmerken als flexibiliteit, communicatieve vaardigheden, bereidheid tot teamwork en openstaan voor kritiek. Een tweede diploma herbevestigt doorgaans alleen eerder verworven competenties. Het kost de maatschappij dus handenvol geld en is vanuit het oogpunt van het individu tijdverlies.
Ik stel de maatschappelijke waarde van hoger onderwijs uiteraard niet ter discussie. Een kenniseconomie en de toegenomen complexiteit vereisen heel wat intellectuele bagage. Een studie van de KU Leuven toont aan dat het rendement van onderwijs aanzienlijk is. Het financiële rendement van één jaar hoger onderwijs voor een individu werd geraamd op 8,9 procent, een pak meer dan het huidige rendement op sparen of beleggen. Ook voor de Vlaamse overheid is het onderwijs een lucratieve investering. Voor elke 100 euro krijgt ze op termijn 103,90 euro terug, dankzij de extra bijdragen op hogere verdiensten.
Studeren om te studeren moet kunnen, maar niet op kosten van de samenleving.
Toch twee bedenkingen. Het uiteindelijke maatschappelijke rendement van hoger onderwijs hangt steeds meer af van hoe studenten hun studententijd invullen. Vroeger studeerden ze af in vier tot vijf jaar en daarmee was de kous af. Nu zijn er puntensystemen, waardoor er haast geen studenten meer zijn met een vergelijkbaar studeertraject. Ze doen er bijgevolg steeds langer over om een diploma te behalen. De golf van tweede diploma’s maakt de chaos nog groter. Die individualisering bemoeilijkt de waardebepaling van een diploma en doet selectieverantwoordelijken teruggrijpen naar veel betrouwbaardere criteria, zoals basiscompetenties.
Individualisering vraagt meer eigen verantwoordelijkheid. Het kan niet dat men op kosten van de samenleving de studietijd almaar verlengt. In de mate dat het een vrije keuze betreft zou men er ook zelf meer voor moeten betalen. Een goed begin is om zittenblijvers een hoger inschrijvingsgeld te laten betalen. Ook zou men het inschrijvingsgeld kunnen differentiëren tussen een eerste en een tweede of derde opleiding, met een grotere eigen inbreng voor die laatste. De Leuvense studie toont overigens dat de inschrijvingsgelden bij ons aan de lage kant liggen in vergelijking met onze buurlanden. De OESO berekende al dat het inschrijvingsgeld amper 6 procent van de kosten voor de overheid dekt. Mits sociale correcties kunnen de inschrijvingsgelden selectief dus een stuk hoger.
Wellicht kan dat ook zorgen voor meer doordacht kiezen voor een studierichting in functie van de tewerkstellingskansen van het eerste diploma. Te veel studenten kiezen een studierichting die amper uitzicht biedt op werk. De vrije studiekeuze moet niet worden afgeschaft, maar het niet invullen van Vlaamse vacatures kost de maatschappij nu meer dan 1 miljard euro. Bijsturing met zachte hand lijkt het minste dat je zou kunnen verwachten. Studeren brengt onze maatschappij nog altijd meer op dan het kost, maar de grenzen van de zogenaamde democratisering zijn wel bereikt. Studeren om te studeren moet kunnen, maar niet op kosten van de samenleving.
Meest gelezen
- 1 Federale onderhandelingen: de landing is nog niet in zicht
- 2 Staakt-het-vuren tussen Israël en Hamas start met uren vertraging
- 3 Trump wil TikTok terug online zetten in de VS mits Amerikaans belang van 50 procent
- 4 Aan verlaagde registratierechten van 2 procent hangen strikte voorwaarden
- 5 Houdt Amerika's beursmirakel stand onder Trump?