Armoede
De armoede wil maar niet dalen in België, maar de sociale uitgaven blijven stijgen. Ergens in onze dure welvaartsstaat loopt het grondig verkeerd.
Bijna een op de zeven mensen in ons land loopt het risico om in armoede te vallen. Dat is de weinig blij makende conclusie die de federale overheid gisteren maakte in haar jaarlijks overzicht van armoede en sociale uitsluiting. Het cijfer wil bovendien maar niet dalen: in haar allereerste jaarboek over armoede stond al dat 15 procent van de Belgen dreigt arm te worden. En daar zitten we nog altijd.
De verleiding bestaat om meteen conclusies te trekken over het besparingsbeleid van de regering-Michel, maar daarvoor is het te vroeg. De gisteren gepubliceerde cijfers slaan op 2013, toen de regering-Di Rupo nog aan de macht was.
Grote conclusies trekken is sowieso gevaarlijk, omdat armoede meten lastig is. De berekening gaat als volgt: je zet alle Belgen op een rij van arm naar rijk, je pikt er de middelste in de rij uit en neemt 60 procent van zijn of haar inkomen. Dat is de armoedegrens. Voor een alleenstaande kwam dat in 2013 neer op 1.070 euro per maand.
Het nadeel van die methode is dat er ook in het steenrijke Monaco mensen zullen wonen die minder dan 60 procent van het mediaaninkomen verdienen, hoewel ze niet arm zijn. Daarom wordt ook gekeken naar hoeveel mensen belangrijke voorzieningen - zoals energie of telefoon - moeten ontberen. Op basis van dat strengere criterium leeft een op de twintig Belgen in armoede. En dat is er nog altijd een op de twintig te veel.
De vraag wat nu moet gebeuren is helaas lastig. De overheid doet namelijk al veel. In 2003 besteedde de overheid
22 procent van haar budget aan sociale uitkeringen, leren cijfers van de Nationale Bank. In 2013, het recentste jaar in haar database, is dat meer dan 25 procent geworden. Het is dus niet dat we niets doen. We doen zelfs meer dan vroeger. Alleen blijft het resultaat achter.
Het leert hoe het ergens in onze welvaartsstaat grondig verkeerd loopt. Niet eens alle pensioenen halen de drempel van 1.070 euro per maand. En tegelijk stijgt het totale pensioenbudget zo snel dat het nog jaren pijnlijk zal blijven om de pensioenen te betalen. Jaarlijks komt er om en bij het volledige Justitiebudget aan extra pensioenuitgaven bij. En de overheid komt nu al niet rond met haar inkomsten, ook al behoort onze belastingdruk tot de hoogste ter wereld.
Wat moet de overheid dan doen? Er zijn veel dingen tegelijk nodig. Om te beginnen moeten zo veel mogelijk mensen werken. Dat betekent dat nog meer moet worden ingezet op opleiding en (tweedekans)onderwijs. De overheid moet ook streng zijn voor wie kan werken, maar niet wil. Ook een taxshift die de lasten op lonen verlaagt, kan daarbij helpen.
Maar lang niet iedereen die in armoede zit, is in staat een job uit te oefenen. Daarom blijft een stevig armoedebeleid nodig. Toch is er geen reden om defaitistisch te zijn: 26 procent van het bruto binnenlands product - bijna 100 miljard euro - voor sociale uitkeringen is geen kleingeld. Met zo’n budget moet het mogelijk zijn betere resultaten neer te zetten.