Uw levensverzekering: waarom 1 procent soms interessanter is dan 1,25 procent
Het algemeen principe bij de levensverzekering is vrij eenvoudig. De door u betaalde premies genereren een vaste intrest. 1 januari 1999 is in deze materie een scharnierdatum. Bij contracten afgesloten voor deze datum, bedraagt het wettelijk maximum 4,75 procent. Voor contracten na 1 januari 1999 is het maximum vastgelegd op 3,75 procent. Hierbij mag u echter niet uit het oog verliezen dat de meeste levensverzekeraars slechts 3,25 procent uitkeren.
Naast deze gegarandeerde intrest is er aanvullend ook nog de winstdeelneming. Door voldoende en veilige marges in te bouwen, bij het bepalen van de premies, maakt de verzekeraar immers winst. Van deze winsten betaalt de verzekeraar een deel uit aan de verzekerden, onder de vorm van een winstdeelneming. Deze winstdeelneming is niet gegarandeerd. Ieder jaar opnieuw wordt deze bepaald op basis van de door de maatschappij behaalde prestaties over het voorbije jaar. U weet dus nooit of er een "bonus" zal zijn en hoeveel die bedraagt.
Verzekeraars halen hun jaarwinst uit verschillende bronnen. Veruit de belangrijkste winstbron wordt gevormd door de intrestwinst. Daarnaast is er de sterftewinst: aangezien de bevolking steeds langer leeft, zal de maatschappij minder vergoedingen moeten uitkeren. Of anders gesteld, de maatschappijen kunnen meer risicopremie binnenhouden en moeten minder kapitaal uitbetalen.
Tot slot is er de winst gerealiseerd op het afkopen van polissen. Het gaat hier om de administratieve uitstapkosten die aangerekend worden bij het afkopen van de polis. De maatschappij moet het totaal van deze winsten vermelden in het winstdeelnemingsplan, dat toegestuurd wordt aan de controledienst. Jammer genoeg wordt er over de bepalingen inzake winstdeelnemingen verder niets gestipuleerd in de wet. Echt transparant kunnen we deze handelwijze dus niet noemen.
Gelukkig wordt een en ander verder uitgewerkt in het ontwerp KB-Leven. In afwachting hiervan zal het echter uiterst moeilijk blijven een vergelijking te maken tussen de verschillende opgegeven winstdeelnemingspercentages.
Een klassieke levensverzekering keert een lagere winstdeelneming uit dan een verzekering van het Universal Life type. Bij deze laatste soort verzekering bent u niet verplicht jaarlijks dezelfde premies te betalen, hetgeen uiteraard flexibeler is. Bij Universal Life verzekeringen betaalt u bovendien minder instapkosten dan bij een klassieke levensverzekering. Op deze manier krijgt u een hogere winstdeelneming.
Verzekeringsmaatschappijen slaan elkaar om de oren met een zo hoog mogelijke winstdeelneming. Omdat een verzekeringsmaatschappij op verschillende manieren een winstdeelneming kan berekenen, is het echter perfect mogelijk dat de 1 procent van maatschappij B toch meer oplevert dan de 1,25 procent van maatschappij A. Het geafficheerde percentage is in realiteit veeleer een commercieel gegeven, dan wel de juiste weergave van de gerealiseerde winsten.
Het is interessant even stil te staan bij de interpretatie van een aantalcijfergegevens. Is een winstdeelneming van 2 procent bij maatschappij A gelijk aan de 2 procent die geafficheerd wordt door verzekeraar B? Niet noodzakelijk, want bepaalde maatschappijen hanteren een brutopercentage, terwijl andere een nettopercentage meegeven. Eigenlijk zijn hier twee elementen van belang. De taks van 9,25 procent op de winstdeelneming op de fiscale contracten enerzijds en het feit dat verzekeraars deze taks niet als kosten kunnen aftrekken anderzijds.
Is de gepubliceerde winstdeelneming een nettopercentage, dan is er niets aan de hand, omdat de winstverdeling gebeurt nadat de maatschappij alle kosten in rekening heeft gebracht. Wanneer men het echter heeft over brutocijfers, zijn er twee mogelijkheden. Ofwel wordt alleen de 9,25 procent in rekening gebracht. Op die manier wordt de winstdeelneming van 2 procent plots 1,83 procent. Ofwel wordt ook de niet-aftrekbaarheid van deze belasting in rekening gebracht. In het minst gunstige scenario houdt u in voornoemd geval nog slechts 1,69 procent over.
De theoretische afkoopwaarde is gelijk aan de reserve, verminderd met de nog af te lossen kosten. Het is duidelijk dat u er alle belang bij hebt dat de verzekeringsmaatschappij haar winstdeelneming berekent op de wiskundige reserve en niet op de theoretische afkoopwaarde. Indien maatschappij A u een winstdeelneming van 1,25 procent aanbiedt, berekend op de theoretische afkoopwaarde, krijgt u minder dan bij maatschappij B die u 'slechts' 1 procent geeft, maar dan berekend op de wiskundige reserve.
In zekere zin speelt ook het tijdstip waarop de reserve berekend wordt een rol. Betreft het de eindreserve op 31 december van het kalenderjaar, of betreft het een zogenaamde gemiddelde reserve, namelijk de helft van de som van de reserve op 1 januari en de reserve op 31 december? Het verschil tussen beide methodes kan op het einde van het contract oplopen tot 10 procent.
Heel wat verzekeraars bouwen bepaalde voorwaarden in die tot gevolg kunnen hebben dat er geen recht is op winstdeelneming. Voornamelijk bij de Universal Life contracten, waarbij er, zoals reeds eerder aangehaald, vrijheid van premiebetaling is, kan dit wel eens gebeuren. Opdat de winstdeelneming verworven zou zijn, hanteren de meeste verzekeraars volgende vereisten: een minimale reserve (van bijvoorbeeld 500.000 frank) en een minimale premie (van bijvoorbeeld 25.000 frank).
Stel dat u niet langer tevreden bent met de geboden winstdeelneming, kunt u in voornoemd geval dan maar beter overstappen naar een andere maatschappij om een betere winstdeelneming te verkrijgen? De gespaarde premies kunt u in ieder geval niet overzetten van maatschappij A naar maatschappij B. U kunt wel uw levensverzekering bij A premievrij maken (hetgeen betekent dat u geen premies meer betaalt) en een nieuwe polis bij B onderschrijven. Weet echter dat u in dit geval hogere premies zult moeten betalen bij uw nieuwe maatschappij (om eenzelfde resultaat te bekomen) en dit omdat de premies berekend worden op basis van de sterftetafels (de berekeningen van de kans op overlijden volgens leeftijdscategorie en geslacht).
Door de ontwikkeling van ingewikkelde producten, waarvan het niet meer duidelijk is of het klassieke, dan wel Universal Life producten zijn, en de ondoorzichtige en meestal onzichtbare kostenstructuur in deze producten, wordt een juiste controle van de winstdeelneming wel erg moeilijk. Als stelregel geldt dat de winstdeelneming bij een Universal Life levensverzekering het best is. Bovendien opteert u het best voor een winstdeelneming, die berekend wordt op de wiskundige reserve. Bovendien blijft u het best bij uw eerste keuze. Switchen heeft enkel tot gevolg dat u hogere premies zult moeten betalen.
De auteurs zijn respectievelijk directeur Verzekeringen en directeur Vermogensadvies bij F. van Lanschot.