Midden in een creatieve crisis kocht de Britse topacteur Jeremy Irons in Ierland Kilcoe Castle. Of, beter gezegd, de ruïnes van Kilcoe Castle, ooit een trots 15de-eeuws fort naast het water. Hij redde en restaureerde het kasteel. Zonder architect, zonder historicus, met alleen de hulp van vrijwilligers uit de buurt en een grote groep vrienden.
Zonder gps kan je de okerkleurige burcht onmogelijk vinden. We bevinden ons ergens tussen Ballydehob en Skibbereen, op slingerende landweggetjes aan de zuidwestkust van Ierland, die ze hier Roaringwater Bay noemen, de baai van het grommende water. Het kasteel van Jeremy Irons is een van de laatste die bij het begin van de 17de eeuw werden veroverd door de troepen van de Engelse koningin Elizabeth.
Vandaag is het een burcht met twee terracottakleurige torens, de ene breed en de andere smal, op een piepklein eiland door een korte weg verbonden met het vasteland. Niet eens halverwege zijn we op die weg als we al gespot worden. Iets meer dan 15 meter hoog, achter een spleetraam waardoor wachters ooit niet welkome bezoekers bestookten met pijlen, vindt een kleine, witte hond de naderende auto blijkbaar verdacht.
Twintig jaar geleden was dit oord nog een ruïne. Foto’s uit die tijd tonen een afgebrokkelde structuur van grijze steen, zonder dak. Een interieur dat veel te lang was overgeleverd aan de elementen, overwoekerd door een natuur die de ruimte langzaam maar zeker had teruggenomen.
Maar nu steekt de nieuwe toren trots tot twintig meter hoog, de tweede ernaast zelfs 25 meter. De kantelen van de nieuwe toren zijn precies zoals destijds, toen het kasteel in de 15de eeuw werd gebouwd door de clan van Dermot MacCarthy, bijgenaamd ‘Kilcoe’.
Fallus-baarmoeder
De binnenplaats leidt naar een imposante boogdeur. Links erboven staat een tekst in een bleke steen gegraveerd: ‘In deze muren schuilen vele harten. Vier jaar hebben we gewerkt en het beste van onszelf gegeven. Wat we deden, is wat je ziet. Het jaar des Heren 2002.’
Jeremy Irons is een van de weinige acteurs die zowel een Emmy, een Tony als een Oscar (voor zijn rol als Claus von Bülow in ‘Reversal of fortune’ in 1990) wonnen. Sinds vorige week is hij te zien in de prestigieuze HBO-televisiereeks ‘Watchmen’, gebaseerd op de gelijknamige Amerikaanse stripreeks uit de jaren 80. De Brit kruipt er in de huid van Adrian Veidt alias Ozymandias, een van de hoofdpersonages.
Hij zegt dat hij nog maar pas op is. Dat hij wat last heeft van artrose. Maar een stevige kop koffie en een eerste van vele sigaretten later is hij opnieuw zijn eigen zelve. Charismatisch. Dynamisch. ‘Ik herinner me nog de eerste nacht die ik hier doorbracht, alleen’, zegt hij. ‘Dit is een interessant gebouw, zeer mannelijk: een fallus. Tegelijk is de binnenkant als een baarmoeder. Ik voel me hier geborgen. Ver weg van alles en iedereen. Heerlijk gevoel. Daarom hou ik zo van dit kasteel.’
'Dit is een zeer interessant gebouw, zeer mannelijk: een fallus. Tegelijk is de binnenkant als een baarmoeder. Ik voel me hier geborgen.'
Jeremy Irons zit duidelijk goed in zijn vel. Op zijn woorden staat geen rem, ook niet op wat hij doet. Of hij nu gaat varen met zijn kleine zeilboot, dan wel met zijn paardenkar de landweggetjes opzoekt, of als hij zijn gasten wekt met het interne telefoonsysteem dat in alle kamers geïnstalleerd is.
De ochtend dat wij er slapen en er ook twee vriendinnen van Irons logeren, galmt de stem van de acteur door het kasteel, heel theatraal: ‘Goeiemorgen dames, het is een heerlijke dag, blauwe lucht en zwakke wind. U wordt beneden verwacht. Gewoon de geur van geroosterd brood volgen.’
Brideshead revisited
Irons gaat gekleed als een gentleman-farmer. Zijn lederen pet omgekeerd op het hoofd. Op ieder ander hoofd, tenzij misschien dat van collega-acteur Samuel L. Jackson, zou die pet compleet belachelijk zijn. De gracieuze manier waarop hij tegen de imposante muren van zijn kasteel leunt, roept meteen het beeld op van Charles Ryder, het personage dat hij in 1981 speelde in de televisiereeks ‘Brideshead revisited’, die hem bekendmaakte. En Smudge, zijn kleine hond, dartelt alsof hij iedere beweging van zijn meester wil imiteren. De kleine terriër, die Irons uit het asiel redde, wijkt de hele dag geen meter van zijn zijde.
Titanenwerk
Een totaal overwoekerd kasteel restaureren, een mens doet het alleen als hij zelf een burcht is. Van zelfvertrouwen. Een titanenwerk was het, een historisch oord heropbouwen nadat het 400 jaar onbewoond en verlaten stond weg te kwijnen. Geloof in eigen kunnen, ook dat was nodig. En een soort zorgeloosheid. Neen, Irons had geen architect nodig, vond hij. Ook geen werfleider, zelfs geen historicus die hem zou vertellen hoe het er in de middeleeuwen allemaal uitzag. ‘Het is een werk van amateurs geworden. Van mensen die zich lieten leiden door buikgevoel.’
En hij vertelt hoe hij dertig of veertig mensen zonder plan en als mieren op de werf zag lopen, door elkaar. Een bonte bende vrienden, mensen uit de buurt, metselaars, schrijnwerkers en andere ambachtslui. Gerekruteerd met wel heel bijzondere selectiecriteria.
Een totaal overwoekerd kasteel restaureren, een mens doet het alleen als hij zelf een burcht is... Van zelfvertrouwen.
‘Wat kun je precies, vroeg ik aan iedereen die bereid was om te helpen’, zegt Irons. ‘De meesten konden niets, ze waren gewoon… mensen.’ Et alors… Gewoon met de motor kunnen rijden of muziek spelen, het volstond voor Irons. Of iemand met een leuke naam, Anthony Cumberbatch, die ook nog eens kon schilderen. ‘Kom erbij’, zei de acteur dan meteen. ‘Ik zei dat ze zich constant moesten inbeelden dat we een streepje jazz speelden met een partituur uit de middeleeuwen.’
Majestueuze schoonheid
Kilcoe, alwaar nu jazz door de speakers galmt, is natuurlijk niet meer wat het zes eeuwen geleden was. Het kasteel is vandaag zowel statig, mooi én een 360° onderdompeling in de excentrieke geest van zijn eigenaar.
Er is intussen stromend water, koud én warm. Er is elektriciteit en wifi. Het oord ademt de excentrieke aard van de nieuwe bewoner, maar dat gaat niet ten koste van die majestueuze schoonheid die de burcht nooit heeft ingeleverd.
Het salon met mezzanine, op de derde van vier verdiepingen in de toren, is de mooiste ruimte. De imposante afmetingen zijn er heel gezellig ingevuld, met allerlei kleine spullen, kunstwerken en voorwerpen die de acteur meebracht uit verre oorden. Tapijt uit Marokko, een juk uit Nepal, een plank waarmee de Romeinen graan pletten of een viool uit Slovakije. En dan dat levensgrote, houten paard dat hij vond in de Cotswolds, die heerlijke streek in het zuidoosten van Engeland, hoewel hij zeker is dat het beest uit een Amerikaanse winkel komt.
Het salon baadt in binnenvallend licht. Verrassend, als je daarnet nog buiten stond en je blik over de sombere, monolithische aard van het gebouw liet glijden. De hoge vensters zitten nog precies op dezelfde plaats als zes eeuwen geleden en kijken uit op de vier windstreken.
De vier verdiepingen van de kasteeltoren bieden plek aan dertien mensen. De kamer van Irons zelf bevindt zich boven het salon en doet denken aan een kajuit, met een plafond als een houten schip. Irons liet zich hier inspireren door een boerderijzolder uit het jaar 1000, in Frankrijk, waar hij verbleef tijdens de opnames van ‘The man with the iron mask’.
Verveling
Hoe meer ruimten je ontdekt, hoe prangender de vraag: wat drijft iemand zo ver om een vervallen Iers kasteel te restaureren? ‘Twintig jaar geleden had ik nood aan een nieuwe uitdaging’, zegt de acteur. ‘En die hang naar risico heb ik altijd gehad. Risico nemen is intenser leven.’
Dat intenser leven, dat puurde hij jarenlang uit zijn carrière als acteur. Uit samenwerken met iconoclastische, bijna perverse regisseurs als David Cronenberg of Barbet Schroeder. Uit rollen die hem een Oscar opleverden, zoals die van aristocraat Claus von Bülow in ‘Reversal of fortune’ in 1990.
Maar toen het einde van de eeuw naderde, overviel Irons een professionele verveling. Hij vond dat zijn acteercarrière plafonneerde, te meer omdat hij niet wou verhuizen naar Los Angeles, een stad waarvoor hij niets voelt.
Een paar jaar eerder had hij samen met zijn vrouw, de Ierse actrice Sinéad Cusack, een cottage gekocht op de oever van de rivier Ilen, in het westen van het graafschap Cork. Hun hoofdverblijf was toen in Oxfordshire. Samen knapten ze Teach Lasc op, zoals ze het huis noemden. Waarna ze samen met hun zonen Sam en Max de streek gingen verkennen, met een bootje. Zo vonden ze de ruïnes van Kilcoe, op amper tien minuten van hun Ierse buitenhuis. Gebeten als Irons was door het oord, werd Kilcoe hun vaste picknickstek.
Rond 1997 bekroop Irons voor het eerst het idee om de ruïne te kopen. Hoe vaker hij naar de bouwval stond te kijken, hoe sterker het besef groeide dat hij het oord wilde bezitten en restaureren. Zo snel mogelijk, vooraleer alweer een buitenlandse investeerder de buurt kwam verminken. Nog voor het einde van de eeuw mocht Irons zich de eigenaar noemen van Kilcoe.
‘Het was geen toeval dat hij toen net geen vijftig was’, aldus Cusack. In de herinnering van zijn vrouw had hij de burcht al gekocht nog voor hij het nodig vond om het haar te vertellen. ‘Ik was in shock, en begon te hyperventileren toen hij het mij vertelde.
Ik hyperventileer tot op vandaag. Al is het nu door de schoonheid van de plek en door de enorme hoeveelheid adem die het vergt om de trappen van beneden tot boven te doen. Maar ik heb hem altijd gesteund in zijn avontuur. Ik zag het als zijn midlifecrisis. Hij zag de burcht als een mooie ruïne die gered moest worden. Iets dat niet mocht sterven.’
‘Er is hier iets dat je energie blijft geven’, zegt de intussen 71-jarige Irons. ‘Wie hier verblijft, gaat pas slapen om drie of vier uur ’s ochtends. Zo lang zitten we te discussiëren, te drinken en muziek te beluisteren. Alsof we niet willen dat het ophoudt.’ Ook al schalt de volgende morgen de huistelefoon onherroepelijk door het huis.