Aan de vooravond van haar retrospectieve in de Royal Academy of Arts in Londen, doken we met kunstenares Marina Abramović in haar kleerkast. Een gesprek.
Van vlijmscherpe messen die haar vingers rakelings missen tot drie maanden lang duizenden onbekenden diep in de ogen kijken: Marina Abramović (76) wordt niet voor niets ‘s werelds grootste performer genoemd. Voor deze modespecial, aan de vooravond van haar retrospectieve in de Royal Academy of Arts in Londen, doken we met de kunstenares in haar kleerkast, op zoek naar herinneringen, ideeën, concepten én drama’s.
Ze verwelkomt ons in een grote loft met witte muren en grote ramen, in New York. Heel casual gekleed is ze, zoals altijd na het sporten: zwarte legging, groot open blauw overhemd van Calvin Klein en teenslippers met een boodschap: op de linkerkant staat ‘Fuck’, aan de rechterkant ‘Negativity’. Ze zegt dat ze die slippers geweldig vindt. Marina Abramović is al bezig sinds de jaren 60: creëren, uitvinden en provoceren. In 1973, tijdens haar allereerste optreden, stak ze een mes bliksemsnel tussen haar vingers. Een jaar later legde ze enkele objecten op een tafel, onder meer een pistool, en vertelde de mensen in het publiek dat ze met haar konden doen wat ze wilden.
Door de jaren heen kregen beelden van haar optredens een iconisch statuut. Zoals in 1981, toen haar partner Ulay minutenlang een pijl (met gespannen boog) naar haar hart richtte. Of in 1997, toen ze vier dagen lang botten van dieren schoonmaakte, en daarmee de Joegoslavische massagraven uitbeeldde: ze won er de Gouden Leeuw mee op de Biënnale van Venetië.
De kroon op haar carrière kwam in 2010, met ‘The Artist Is Present’: drie maanden lang zat Abramović op een stoel in het New Yorkse MoMA, acht uur per dag, en kwamen er duizenden toeschouwers haar in de ogen kijken.
Welke rol speelde haar kledij in die voorstellingen? Wat wil ze ermee bereiken? Wat zegt haar kledij en wat verbergt ze? En hoe kleedt de in Belgrado geboren kunstenares zich dagdagelijks, als ze haar complexen, frustraties en fantasieën met elkaar moet verzoenen?
Sabato: Je laat hier niets rondslingeren?
Marina Abramović: ‘Ik hou van orde en netheid. Het is twee maanden geleden dat ik hier nog was. Ik was in Thailand en daarna in de Duitse stad Essen, waar ik doceer aan de kunstacademie in het kader van de leerstoel Pina Bausch. Daarna reisde ik naar Londen om de grote tentoonstelling voor te bereiden die op 23 september opent in de Royal Academy of Arts. In 250 jaar is er nog nooit een tentoonstelling van één vrouw geweest in de grote zaal van dat museum. Mijn leven is pure waanzin. Ik heb nergens tijd voor. Zelfs voor mij – ik ben het gewoon om veel te doen – wordt het te veel.’
Ik zie hier nergens kleren rondslingeren.
‘Ik heb er nochtans heel wat. Mijn moeder hechtte veel belang aan etiquette. Neem nu de manier waarop we vis aten: voor haar was dat ontzettend belangrijk. Net zoals onze kledij.’
Was je moeder een mooie vrouw?
‘Ik was te bang voor haar om te denken dat ze mooi was. Iedereen was bang voor haar. Daarom heb ik mezelf nooit beschouwd als een feministe: ik was voor niemand bang, behalve voor mijn moeder. Zij leerde me dat ik kon krijgen wat ik wilde zonder met mannen te moeten concurreren. Ik kreeg altijd wat ik wilde, omdat ik mijn ziel op het spel zette.’
‘Feministen zeggen dat vrouwen niet als mannen worden behandeld en dat ze dezelfde rechten willen. Maar ik ben altijd al behandeld geweest als een man. Ik hoef helemaal niet te bewijzen dat vrouwen niet zwak en breekbaar zijn. Mijn moeder wilde dat we succes oogstten en tegendraads waren. Ze wekte me in het holst van de nacht als ik te onrustig sliep en mijn bed een puinhoop was. Dan moest ik opstaan en mijn bed weer netjes opmaken, en pas dan mocht ik weer gaan slapen. Als ik vandaag in een hotel logeer, dan open ik het bed, ga liggen, trek het dekbed netjes terug op zijn plaats. De dag erna kan niemand zien dat ik daar geslapen heb. Mijn moeder heeft me inderdaad goed getraind.’
Wat droeg je als kind?
‘Dat was een ramp. (lacht) Ik ben in 1946 geboren in Belgrado, de hoofdstad van het toenmalige Joegoslavië, net na de Tweede Wereldoorlog. Te vroeg, zodat ik in de couveuse moest. Mijn moeder vertrouwde me meteen daarna toe aan mijn grootmoeder, die zeer vroom was. Ik bleef daar tot mijn zesde en zag maar heel zelden mijn ouders, die het heel druk hadden met hun politieke carrière.’
‘Soms zag ik ze in het weekend. Ze gaven me dan cadeautjes die ik niet leuk vond, zoals poppen. Ik hield van spoken. Ja, ik was een vreemd kind. Ik gaf mijn hele leven de voorkeur aan immateriële dingen en moest niets anders hebben.’
‘Toen ik zes was, werd mijn broer geboren en keerde ik terug bij mijn ouders. Mijn relatie met mijn vader en moeder was zeer gewelddadig. Het zat er altijd bovenarms op, ze communiceerden amper. Mijn moeder kuste me nooit. Met Kerstmis of voor mijn verjaardag kreeg ik een flanellen pyjama die drie maten te groot was, met gruwelijk lelijke eendjes op. We leefden comfortabel en bourgeois, maar waren niet gelukkig.’
‘Als ik naar het theater wilde, pianoles of Engelse les wilde volgen, als ik een boek wilde lezen of schilderen, dan was dat altijd mogelijk. Maar kleren, dat was een probleem. Ik kreeg nooit wat ik echt wilde dragen. In die tijd waren petticoats, van die wijduitstaande, stijve onderrokken, erg in de mode, maar mijn moeder wilde er geen voor me kopen. Ze vond dat belachelijk. Dus maakte ik zo’n petticoat na door tien rokjes over elkaar te dragen, en natuurlijk kon je ze dan zien uitsteken. Het was niet alleen heel lelijk, ik werd ook uitgelachen. Vreselijk. Ik zag er niet uit en was ongelukkig, voelde me ellendig. Het kwam zo ver dat ik zelf kleren maakte met gordijnen. Bij mijn oma hing een blauw-en-grijs fluwelen gordijn dat ik verknipte tot een jurk.’
‘Haar voorkomen was zeer belangrijk voor mijn moeder. Ieder jaar kreeg ze een boek uit Parijs met naaipatronen, en dan maakte ze een nieuwe jurk voor haar lezingen. Ze was een publiek figuur, directeur van het Museum van de Revolutie, en nam deel aan grote politieke evenementen. Ze droeg altijd een damespak, een rok tot onder de knie, een jasje met dubbele knopen, en een broche die nooit te glanzend was. Ze was altijd ‘comme il faut’. Ik heb haar nooit gezien in vrijetijdskleding, een jeans of broek. Nooit.’
Vond je het belangrijk hoe je gekleed was?
‘Ik wilde mooi zijn, maar voelde me schreeuwlelijk. Ik had een kindergezicht met een grote neus en platvoeten, zodat ik orthopedische schoenen droeg. Op de achterkant van mijn schoenen, die op zich al erg lelijk waren, zette mijn moeder dan ook nog eens ijzers, zodat ik lawaai maakte als een paard. Mijn hele leven voelde ik me het lelijke eendje – ik raakte trouwens in de ban van het boek van Hans Christian Andersen. Eigenlijk ben ik gaan optreden om me sterk te voelen.’
Wanneer verliet je het Oostblok?
‘Toen ik 29 was. Ik ben toen echt gevlucht en nam alleen mijn negatieven mee, al de rest liet ik achter, zelfs mijn kleren. Door te vluchten creëerde ik levensruimte voor mezelf. Mijn moeder ging naar het politiekantoor en zei dat ik ‘ontsnapt’ was. De politieman vroeg: ‘Hoe oud is ze?’ ‘Negenentwintig’, antwoordde mijn moeder. Waarop de politieman: ‘Kameraad Abramović, we hebben belangrijker dingen te doen. Het wordt trouwens tijd dat je haar loslaat.’’
‘Ik was dus weg en begon klompen te dragen, zoals de Duitsers, en breide wollen truien voor mezelf. Dan belandde ik in Sardinië, waar we ‘s ochtends voor de geiten zorgden en pecorinokaas maakten. We verdienden er geen geld mee, maar hadden genoeg te eten. Ach ja, mijn leven… Wist je dat er 55 boeken over mij zijn geschreven?’
Wanneer droeg je voor het eerst iets van een designer?
‘De eerste keer was iets van Yohji Yamamoto, in 1989 in Parijs. Ik kwam voor een grote tentoonstelling die in 1990 in het Centre Pompidou zou openen, en waar mijn werk voor het eerst zou worden getoond. Dat was vlak na mijn optreden op de Chinese Muur (in 1988 had Abramović voor het laatst een performance gehouden met haar partner Ulay, toen ze elk aan een uiteinde van de Muur naar elkaar toe stapten, n.v.d.r.). Ik had geen cent op zak, en de kleren die ik droeg, waren altijd geleend en spotgoedkoop.’
‘Toen de tentoonstelling begon, gaven ze me een lijst met dingen die ik moest doen en vroegen ze me wat ik zou aantrekken. Het was de eerste keer in mijn leven dat iemand me die vraag stelde. Ik zei gewoon: ‘Ik ben een kunstenaar en woon in een auto.’ Ulay en ik sliepen inderdaad vijf jaar lang in de auto, van het ene tankstation naar het andere. En toen brachten ze me een jurk van Yamamoto. Ik ging naar de boetiek en herinner me nog al die blouses en broeken. Ik heb die nog altijd. En ooit zei Issey Miyake iets wat me altijd is bijgebleven. Iemand vroeg hem waarom zijn kleren zo wijd waren, en zijn antwoord was magisch: ‘Omdat ik wil dat er tussen mijn kleren en mijn lichaam ruimte is voor de geest om te leven.’’
Je woonde ook in Berlijn. Trok je toen dezelfde outfits aan als in Parijs?
‘Ik droeg inderdaad dezelfde jurk, met zeer rode lippenstift en hoge hakken. Om naar de bakker of kruidenier te gaan. Op straat kleedde ik me immers precies alsof ik naar mijn vernissage ging. In Oost-Berlijn keken de mensen me aan alsof ik een ‘rich bitch’ was, een rijke verzamelaar aan wie ze hun werk zouden proberen te verkopen. Niemand kleedde zich zoals ik. Iedereen droeg gescheurde kleren, spijkerbroeken, jassen, kettingen en leren vestjes. Je zag zo dat de mensen die me voorbijliepen, gechoqueerd waren. Vanaf dat moment raakte ik steeds meer geïnteresseerd in mode en in wat mode kon betekenen. In wat originele labels als Margiela of Comme des Garçons deden.’
Je bent close met designer Riccardo Tisci, die voor merken als Givenchy en Burberry heeft gewerkt. Hoe is je relatie met hem precies?
‘Riccardo is heel belangrijk voor mij. Met hem is het: ‘Ik ben kunst en jij bent mode, so suck my tits.’ Wat niet zo evident is, want hij is homo. Maar hij deed het bijna een keertje wel, voor een foto.’
Hoe ontmoette je hem?
‘In 2002 verhuisde ik naar New York. Riccardo was in die tijd zeer close met mijn ex, Paolo Canevari, een Italiaanse kunstenaar. Hij stelde ons aan elkaar voor en Riccardo vroeg hem: ‘Hoe heet ze? Ze komt me zo bekend voor, het is alsof ik haar ken.’ Toen hij mijn naam hoorde, zei hij: ‘Ik heb over haar geleerd op de modeacademie.’ Zo begonnen we elkaar te ontmoeten en werden we vrienden.’
‘Riccardo zat nog niet bij Givenchy. Later deed ik geregeld iets voor hem, zoals dat seizoen toen ik een van de gezichten van Givenchy was. Een andere keer, in 2015, vroeg hij me om artistiek directeur te zijn van een van zijn shows, de eerste hier in New York, ter ere van zijn tienjarig jubileum aan het hoofd van het huis. Het was groots en te gek. De catwalk was de langste die ooit op de dokken langs de Hudson was gebouwd.’
‘Maar het was 11 september en niemand wilde op die datum in een defilé lopen. Ik zei tegen hem: ‘We moeten iets héél belangrijks doen.’ Dus trokken we naar Bhutan om monniken in te schakelen. Drie uur voor het begin van de show zongen ze om vrede en positieve energie te brengen, en de geest van al die mensen tot bedaren te brengen. Het was een openluchtdefilé en de dagen ervoor had het onophoudelijk geregend. Riccardo zei: ‘Als de show begint, stopt de regen.’ Een kwartier voor het begin van de show kleurde de lucht rood, als een zonsondergang, en stopte het inderdaad met regenen. Ik zei: ‘Hoe heb je dat geflikt? Hebben ze je geholpen omdat je al die T-shirts met Jezus en de madonna hebt ontworpen?’’
Vind je jezelf mooi in het dagelijks leven?
‘Ik heb nooit een goede relatie met mijn lichaam gehad, omdat ik me altijd te dik voelde. Alleen als ik afval, komt er een moment dat ik me mooi voel en in harmonie met mezelf ben. Op dit moment voel ik me best goed, maar ik blijf worstelen met de kilo’s omdat ik dol ben op zoetigheid.’
‘Tegelijk dronk ik nog geen druppel alcohol in mijn leven en gebruikte ik nooit drugs. Ik ben die typisch saaie vrouw: dolle baan en eentonig leven. Ik ga vroeg naar bed, ga nooit naar een kroeg en feest niet. Maar ik kan wel een volledige tablet chocolade binnenspelen als ik gestrest ben.’
‘Deze ochtend, voor je aankwam, was ik in de gym. Er zijn immers momenten dat ik moet afvallen omdat ik bepaalde dingen te doen heb. Maar als er daarna niets in mijn agenda staat, kan mijn gewicht me even niet meer schelen. Ach ja, dat zal wel menselijk zijn, zeker?’
Koop je nog altijd veel kleren?
‘Neen. Kleren voor evenementen krijg ik doorgaans. Maar alleen een paar stukken van Riccardo Tisci zijn echt belangrijk. Riccardo maakte een paar heel mooie silhouetten voor me, voor het Met Gala. Ik ging daar al meermaals naartoe: een keer in Alberta Ferretti, een andere keer in Prada en twee keer in een ontwerp van Riccardo.’
‘Eén keer had hij een jurk ontworpen die zo strak zat dat ik mijn zus vroeg om bij mij te komen logeren. Toen ik thuiskwam, moesten ze die jurk immers van mijn lijf knippen. Ik kon die avond niet eten en nauwelijks ademen. Fantastisch! Beyoncé en Madonna zaten aan onze tafel, en naast Riccardo zat Donatella Versace, gekleed in Givenchy. Kim Kardashian was zwanger en droeg een jurk met bloemenmotief, ze zag eruit als een bloempot. En dan waren er natuurlijk ook Kanye West, Frank Ocean en mezelf.’
In 2010 voerde je in het MoMA ‘The Artist Is Present’ op. Drie maanden waar je drie jurken droeg: een rode, een witte en een blauwe. Wat was het idee daarachter?
‘Eerst droeg ik een marineblauwe jurk, voor de energie. Daarna een rode, omdat acht uur per dag zonder bewegen emotioneel moeilijk vol te houden was. Mijn hele lichaam deed pijn. ‘s Avonds kon ik me zelfs niet laten masseren, zo’n helse pijn had ik overal. De laatste maand droeg ik een witte jurk die ik zelf had ontworpen en had laten maken door een klassieke kleermaker: van kasjmier en wol om me warm te houden. Ik zat daar in een atrium, er was veel wind en iedereen om me heen bewoog. Later organiseerden we een groot feest en maakte Riccardo mijn galajurk: het jasje was gemaakt van 101 slangen die – dat wil ik beklemtonen – allemaal een natuurlijke dood waren gestorven. Geweldig!’
Je organiseert nu performanceworkshops in Griekenland, op een geheime locatie. Zeg jij de deelnemers hoe ze zich moeten kleden?
‘Vroeger vond ik het leuk om ze allemaal dezelfde eenvoudige linnen blouse te laten dragen, zonder logo. Je bent immers vrijer als je dat soort neutrale kledij draagt. Maar nu kleden de mensen zich zoals ze willen. Het moet wel allemaal comfortabel zitten, en ik wil niet dat iemand het merk kan zien.’
‘In 2011 organiseerden we in het Museum of Contemporary Art in Los Angeles een gala voor het goede doel. Alle gasten moesten een blouse dragen. Er waren 120 artiesten in de zaal, en hun hoofd stak uit een gat in het midden van een tafel. Ze draaiden zich om om iedereen te kunnen zien, en dat gaf veel mensen een ongemakkelijk gevoel. Sommigen schreeuwden of huilden zelfs, het was een echt gekkenhuis.’
‘Op de grootste tafel, die voor de meest gulle gevers, lag een naakte vrouw met een skelet boven op haar. We haalden meer dan 2,5 miljoen dollar op voor het museum. Het veroorzaakte een schandaal, maar het was een gigantisch succes.’
Voor een van je bekendste optredens, ‘Rest Energy’ in 1980, waarin Ulay een pijl op je hart richtte, met het risico je te doden, droeg je een smetteloos wit hemd en zwarte rok.
‘Wit was de perfecte kleur om te zien of er bloed vloeide.’
Je kleedt je vaak in het zwart. Droom je er niet van om iedere dag hetzelfde te kunnen dragen, zoals veel mannen?
‘Het idee van een uniform, bedoel je? Als kind had ik niet veel kleren, dus nam ik het uniform van mijn vader, knipte het op mijn maat en schilderde het zwart, aangezien ze allemaal grijs waren. Ik droeg altijd van die grote zwarte jassen, en nu hou ik gewoon van zwart.’
‘Vandaag draag ik trouwens zwart, met een tuniek die op een jurk lijkt. Yohji Yamamoto ontwierp er zo een. Ik was onlangs in Thailand en liet daar een rode, een blauwe en een grijze maken. Heerlijk!’
‘Yamamoto zei altijd dat als je iemands kamer binnenloopt en zijn kleren aan de kapstok ziet hangen, je dan meteen kunt zien of hij bakker, landbouwer of fabrieksarbeider is. Kleren weerspiegelen wat je doet. Ik heb hem nooit ontmoet, maar hij weet dat ik besta en ik weet wie hij is.’
Je begrafenis wordt je laatste optreden. Weet je al wat je zult dragen?
‘Mijn grootmoeder, die een grote inspiratiebron voor me was, veranderde elk jaar van gedacht over wat ze wilde dragen op de dag dat ze begraven werd. Ze volgde de mode: dan wilde ze beige dragen, dan weer bruin of strepen. In haar kleerkast had ze een plek speciaal voor haar allerlaatste outfit. Het lag allemaal perfect klaar. Dat was iets waar ze op haar zeventiende over begon na te denken en ze werd 103. Het was prachtig, omdat de dood toen een deel van een ceremonie werd. Mijn grootmoeder zei altijd: ‘Zo wil ik gekleed zijn en gezien worden.’ Het hoort bij mijn cultuur en is heel natuurlijk. Zoals mensen die huilen tijdens de rouwperiode: wij betalen mensen om te huilen, zodat de rouw nog dramatischer overkomt. Dat vind ik prima.’
‘Zelf heb ik nog nooit nagedacht over wat ik zou dragen. Wel over de plechtigheid zelf, want die is heel belangrijk voor me. Er zullen drie begrafenissen tegelijkertijd zijn, op de drie plaatsen waar ik het langst heb gewoond: Belgrado, Amsterdam en New York. En niemand zal weten waar de echte Marina is.’
‘Niemand mag zwart dragen, wel heel levendige en felle kleuren. Er zal muziek zijn, eten en vreugde. En er zal gegrapt worden. Ik had geen gemakkelijk leven, maar het was geweldig, krachtig en interessant. Een begrafenis moet een viering zijn van deze overgang tussen leven en dood.’
Retrospectieve expo Marina Abramović
| Wanneer? | 26 september tot en met 1 januari 2024
| Waar? | Royal Academy of Arts, Burlington House, Piccadilly, Londen
| Website | royalacademy.org.uk